29 september 2025
De koffie is lauw geworden terwijl ik dit schrijf, twee dagen na de Roldertorenrun. Melancholie heeft de kleur van nazomerlicht: zacht genoeg om te troosten, scherp genoeg om niets te vergeten. De start en finish lagen achter de kerk, in de nauwe strook tussen kerk en kerkhof. Daar waar je adem anders klinkt—alsof iemand meeluistert die niet meer terugpraat.
Ik liep niet mee. Mijn vrouw wel, en onze dochter ook. Voor mijn vrouw was het acht jaar geleden dat ze nog een wedstrijd liep—Sion-sur-l’Océan, zeezout in de lucht, de klok traag en streng. Onze dochter had haar laatste jeugdloopje als zevenjarige, in 2012, een sprint die ze achteraf “voor de leuk” noemde, alsof plezier iets is dat je kunt bijhouden in een schrift. Ik dacht aan mijn eigen laatste wedstrijd, ook 2012, Albertville—en aan de knie die later besloot dat sommige plannen beter in herinneringen wonen.
Het lint van deelnemers trok langs de kerkmuur, gelach en zenuwachtige stiltes door elkaar. Bij het startschot kwam er iets van vroeger los: het onmiskenbare ritme van een dorp dat even in dezelfde pas loopt. Ik stond aan de kant en telde stappen, alsof ik ze voor hen naar morgen kon dragen. De klokken hielden zich in; de wind deed het werk.
Historische flits: rond deze dagen waren vroeger de Ambtenarenwedstrijden. Politie, legereenheden, ambtenaren, allemaal in singlets met nummers die meer beloofden dan ze konden vertellen. Tien Engelse mijl was mijn vaste afstand. De route sneed naar Gieten, boog door en langs het Nije Hemelriek, streelde de provinciale weg, langs Nooitgedacht terug naar Rolde. Finish onder het wakend oog van de molen op de brink. Jarenlang mocht ik me Ambtenarenkampioen noemen; het klonk groter dan het was en precies groot genoeg om thuis te zeggen: “Vandaag ging het.” Wat achterblijft van zulke dagen: het ruisen in je oren na de streep, een beker die ergens in een doos verdwijnt, en het gevoel dat je lijf even iets wist wat je hoofd nog moest leren.
Terug naar zaterdag. Mijn vrouw vond haar pas terug bij het tweede kilometerbordje: klein, voelbaar klikje, alsof een sleutel draaide. Onze dochter liep met het soort glimlach dat je krijgt als je merkt dat je benen een plan hebben. Ik stond halverwege, bij de bocht waar het asfalt kort ophoudt en grind begint, en klapte in de maat van iemand die het met heel zijn hart meent en tegelijk tegen zichzelf zegt: niet vergeten hoe dit voelt.
Ze finishten mooi, samen, het gezicht licht en rood, de adem kort en rond. De speaker noemde hun namen, het dorp klapte, de kerk leek even groter. Ik droeg water aan en woorden, die laatste druppelen altijd te weinig. We liepen via het hek langs het kerkhof terug; namen staken boven steen uit. Het was geen treurige tocht. Eerder een afspraak: we komen hier nog, maar vandaag gaan we naar huis.
Nu, twee dagen later, ligt er een polsbandje naast mijn toetsenbord. In hun agenda’s staan al nieuwe lopen. Ik heb niets ingevuld; ik heb genoeg aan het beeld van twee ruggen die kleiner worden en tegelijk dichterbij komen. Soms is stilaan het beste tempo. De molen staat nog, de knie ook. Er is tijd.
Groet uit Rolde,
Jans