Ik woon op een rug van zand en tijd. Rolde ligt daar, op de Rolderrug, met brinken als open kamers in het dorp en akkers die de seizoenen onthouden. Wie over de N33 tussen Assen en Gieten rijdt, ziet het niet meteen, maar wie stopt en loopt, merkt hoe oud het hier is. De namen fluisteren het al: Rotlo, Roetlo, Roelte—tot het vanzelf Rolde werd. Rood bos of gerooid bos, zeggen de geleerden; ik hoor vooral dat er handen in de grond hebben gezeten, generaties lang.
Lang vóór onze kalender vol verjaardagen en vergaderingen was dit een machtsplek. In Rolde en Balloo werd gesproken en gewogen. De Etstoel kwam hier samen, de etten staken handen op, de drost waakte met zwaard en kruis. Het recht klonk onder eiken, op de brink en in de kuil – de Balloërkuil die nog steeds in het landschap ligt als een uitroepteken van zand. Als je daar staat en de wind draait, kun je bijna de stemmen horen die beslissen over akkers, paden, schuld en eer.
En altijd wijst één vinger naar de hemel: de toren van de Jacobuskerk, gotisch en trouw. Reizigers tussen Groningen en Coevorden hielden haar in het oog als een vuurtoren in landzee; zelfs de middeleeuwse karrensporen op het Balloërveld lopen als beekjes naar die toren toe. Aan de voet ervan liggen twee hunebedden, D17 en D18, als stenen schouders naast elkaar—oudste inwoners die niet veel zeggen en toch alles weten.
Rolde is geen museum. Het dorp ademt gewoon door. Er is een molen uit 1873 die zijn wieken nog laat zakken in de wind, er is een voetbalclub met grasvlekken in de ziel—Rolder Boys—en eens per week is er markt waar noten en vis ruiken naar vrijdag. Wandelaars van het Pieterpad strijken neer met broodjes in de jaszak; fietsers volgen de Saksenroute en doen alsof de tijd achteruit trapt. Het oude station staat er nog, al is de spoorlijn allang weggehaald – een huis dat treinen in zijn dromen hoort.
In de registers staan namen van wie hier geboren werd: juristen en burgemeesters, een kanovaarster die het water las, dichters die de lucht maten, een vlogger die de wereld in zijn handpalm vouwde. En ook wie hier zijn laatste adem gaf: bestuurders, muzikanten—Harry Muskee, die de blues tegen de Drentse hemel aanhield tot de wolken meezongen.
Op een januarimorgen telde iemand nauwgezet 3710 zielen. Maar dorpen laten zich niet turven; ze tellen anders: in begroetingen bij de bakker, in schaduwen van linden op de brink, in het ritme van een bal tegen een schutting, in het zand dat aan je schoenen blijft hangen. Rolde is een dorp dat je niet alleen passeert, maar oppakt; je draagt het mee in de zoom van je jas.
Ik schrijf erover. Elke week een briefje – kort genoeg voor een kop koffie, lang genoeg om het dorp te laten spreken. Soms is het geschiedenis die aanklopt, soms een klein voorval dat glanst, soms alleen de wind die door de toren gaat. Rolde vertelt; ik luister. En jij mag meeluisteren.